Om goed te kunnen zien, moeten we onze blik kunnen richten. Daarvoor moeten onze ogen alle kanten op kunnen draaien. Dit doen we met onze oogspieren. Per oog hebben we zes oogspieren. Deze zijn aan de ene kant verbonden met het oog en aan de andere kant met de oogkas.
Rechte en schuine oogspieren
Ze kunnen in twee groepen worden onderverdeeld: vier rechte en twee schuine oogspieren. De rechte zitten aan de bovenkant, onderkant en aan iedere zijde van het oog. De bovenste rechte (musculus rectus superior) zorgt ervoor dat we naar boven kunnen kijken. Met de onderste rechte (musculus rectus inferior) kijken we naar beneden. De buitenste rechte (musculus rectus lateralis) maakt dat we naar de buitenkant kunnen kijken en de binnenste rechte (musculus rectus medialis) naar de binnenkant.
Met de bovenste schuine (musculus obliquus superior) kunnen we schuin naar boven kijken. Met de onderste schuine (musculus obliquus inferior) kijken we schuin naar beneden.
Als een voorwerp dichtbij is, draaien we beide ogen naar binnen om het goed te kunnen zien. Dit heet convergeren. We convergeren bijvoorbeeld bij lezen, handwerken en werken achter de computer. Als de binnenste spieren niet sterk genoeg zijn, lukt het niet om de ogen naar binnen te draaien. Hierdoor wordt het beeld wazig en gaan we dubbel zien. Dit heet convergentiezwakte.